Vrijdag 22 april jl. wees de Hoge Raad arrest in de zaak tussen Max Verstappen en Picnic B.V., over de vraag of/in hoeverre de weergave op film van een ‘lookalike’ is aan te merken als een portret in de zin van art. 21 Auteurswet (AW)
Verstappen was in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de door Picnic (in haar reclamefilm) weergegeven lookalike van Verstappen en zijn optreden niet als portret kon worden aangemerkt. Volgens de Hoge Raad getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, nadat hij in enkele centrale overwegingen (r.o. 3.2.1./3.2.3) verder duiding geeft aan de inhoud van het portretrecht.
Uiteindelijk is er sprake van een portret in de zin van art. 21 AW omdat niet anders kon worden begrepen ‘dan dat Verstappen in de afbeelding van de looklalike kan worden herkend en dat de mogelijkheid van herkenning is vergroot door uiting en kleding van de lookalike alsmede het scenario van de film.’ De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en verwijst het geding door naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.
U kunt het arrest hier raadplegen.