Op 22 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen de KNLTB en de Autoriteit Persoonsgegevens (“AP”). De Rechtbank Amsterdam stelt prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie.
De AP heeft aan de tennisbond een boete van EUR 525.000,- opgelegd omdat de KNLTB geen rechtmatige grondslag zou hebben bij het verstrekken van persoonsgegevens van leden van de KNLTB aan sponsoren van de KNLTB. Rechtmatige grondslagen zijn limitatief opgesomd in artikel 6, eerste lid van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (“AVG”). Het kan bijvoorbeeld gaan om toestemming of om een gerechtvaardigd belang. De KNLTB stelt dat sprake is van een gerechtvaardigd belang. De AP stelt dat een gerechtvaardigd belang altijd een in een wet vastgesteld belang en/of tot de wet behorend moet zijn. Een louter commercieel belang heeft die wettelijke grondslag niet aldus de AP. Ook stelt de AP dat het toestaan van een louter commercieel belang in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM (eerbiediging van privé leven) en de hoge mate van bescherming van de privacy die de AVG beoogt.
De Rechtbank is van mening dat de AVG onvoldoende duidelijk is en stelt daarom prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie, te weten:
-Hoe dient de rechtbank de term ‘gerechtvaardigd belang’ uit te leggen?
-Dient die term te worden uitgelegd zoals verweerder dat uitlegt? Zijn dat uitsluitend tot de wet behorende, wet zijnd, in een wet vastgestelde belangen? Of;
-Kan elk belang een gerechtvaardigd belang zijn, mits dat belang niet in strijd is met de wet? Meer specifiek gesteld: is een zuiver commercieel belang en het belang zoals hier aan orde, het verstrekken van persoonsgegevens tegen betaling zonder toestemming van de betreffende persoon, onder omstandigheden aan te merken als een gerechtvaardigd belang? Zo ja, welke omstandigheden bepalen of een zuiver commercieel belang een gerechtvaardigd belang is?
De volledige uitspraak is hier te raadplegen.